De al dan niet verplichting tot het nemen van syntheseconclusie na heropening van het debat en na bekrachtiging van nieuwe conclusietermijnen – Cass. 9 maart 2020 (C.19.0185.N)
“De rechter hoeft niet te antwoorden op middelen ontwikkeld in conclusies die geen syntheseconclusies uitmaken, ook al werd in de syntheseconclusie naar de voorgaande conclusies verwezen. De laatste conclusie die werd genomen overeenkomstig een bij toepassing van artikel 747, § 2, derde lid Ger.W. bekrachtigde termijnregeling, is de syntheseconclusie.
Dit geldt ook wanneer er na de conclusies na de heropening van het debat opnieuw conclusietermijnen worden bekrachtigd, waarbij bovendien wordt gezegd dat de partijen zich moeten gedragen overeenkomstig artikel 748bis Ger.W. De conclusies neergelegd vóór de heropening van het debat behoeven in dat geval geen antwoord.”.
De laatste conclusie van een partij in een procedure, is steeds de syntheseconclusie die alle vorige conclusies vervangt (zie art. 748bis Ger.W.). De rechter is enkel gehouden deze laatste conclusie te beantwoorden, tenzij er nadien nog een conclusie wordt genomen buiten de in artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijnen.
Deze ogenschijnlijk eenvoudige regel kan toch voor moeilijkheden zorgen, m.n. bij de conclusies die volgen op de conclusies na de heropening van het debat.
Immers, de conclusies na de heropening van het debat worden, in beginsel, buiten de termijnen van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek genomen en zijn dus geen syntheseconclusies (zie art. 774 en 775 Ger.W.). Hierdoor mogen (en moeten) de partijen zich na de heropening van het debat in de conclusies normaliter beperken tot datgene wat voorwerp uitmaakt van de heropening. De rechter moet dan antwoorden op zowel de (synthese)conclusies van de partijen vóór de heropening van het debat als de conclusies die na de heropening worden neergelegd.
De rechter kan echter – zoals geschiedde in de procedure die aanleiding gaf tot een recent arrest van het Hof van Cassatie (9 maart 2020, C.19.01852.N) – ook na de conclusies die de partijen hebben genomen in het kader van de heropening van het debat, de partijen opnieuw opdragen allesomvattende syntheseconclusies op te stellen.
Het hof van beroep had in deze zaak de heropening van het debat bevolen om aan de ene kant bepaalde documenten over te leggen en de partijen toe te laten hier standpunt over te nemen, en aan de andere kant de gerechtsdeskundige toe te laten mondeling ter zitting verduidelijking te geven.
Na de conclusies van de partijen in het kader van de heropening van het debat en na het horen van de deskundige ter zitting, had het hof van beroep nieuwe tussen de partijen schriftelijk overeengekomen conclusietermijnen bekrachtigd. Hierbij werd uitdrukkelijk bepaald dat deze termijnen “overeenkomstig art. 747, § 2, derde lid Ger.W.” werden vastgelegd en werd tevens bepaald dat “partijen zich moeten gedragen overeenkomstig artikel 748bis en 756 Ger.W.”.
De eiseres in cassatie had hierna een (synthese)conclusie opgesteld waarbij zij zich beperkte tot het voorwerp van de heropening van het debat en zij voor het overige verwees naar haar syntheseconclusie van vóór de heropening.
De eiseres voerde in cassatie aan dat het appelgerecht zijn motiveringsplicht (conform art. 149 GW) had geschonden, door niet te antwoorden op die syntheseconclusie van vóór de heropening van het debat.
Het Hof van Cassatie verwierp het cassatieberoep en oordeelde dat de appelrechters slechts gehouden waren te antwoorden op de aanvoeringen in de laatste neergelegde conclusie, die de vorm diende aan te nemen van een syntheseconclusie aangezien het de laatste conclusie van de eiseres betrof en zij werd genomen in het kader van een bij toepassing van artikel 747, § 2 derde lid Ger.W. bekrachtigde termijnregeling.
Enkel de laatste conclusie van de eiseres behoefde dus een antwoord vanwege het hof van beroep.
Hieruit blijkt dat steeds aandacht vereist is bij het opstellen van de laatste conclusie, wil men nadien nog een succesvol cassatieberoep wegens een motiveringsgebrek kunnen instellen. Hoewel eerder uitzonderlijk, mag men niet steeds veronderstellen dat een conclusie die zich in tijd na de heropening van het debat situeert, geen syntheseconclusie moet zijn.